De stelling van Pythagoras toont de relatie tussen de lengtes van de zijden van de rechthoekige driehoek. In woorden wordt het volgende gesuggereerd: in een driehoekige driehoek is de som van de vierkanten van de lengten van een rechthoek gelijk aan het kwadraat van de lengte van de hypotenusa.
Als een driehoek rechthoekig is, is het kwadraat van de lengte van de hypotenusa gelijk aan de som van de vierkanten van de lengten van de zijden van de rechte hoek.
De hypotenusa is de langste zijde in een rechthoekige driehoek.
Als ABC een rechthoekige driehoek is in B zoals hieronder, dan is AC² = BA² + BC²
Wederkerige stelling (of reciprook van Pythagoras) :
Als in een driehoek het vierkant aan de ene kant gelijk is aan de som van de vierkanten van de andere twee zijden, dan is deze driehoek een rechthoekige driehoek.
Deze stelling maakt het mogelijk om te bewijzen dat een driehoek rechthoekig is of niet.
Voorbeeld van toepassing van de stelling van Pythagoras :
Laat ABC een rechthoekige driehoek zijn in B met AB = 3 cm en BC = 4 cm.
Laten we AC berekenen :
Volgens Stelling van Pythagoras, als ABC dan een rechte driehoek in B is, dan:
AC² = BA² + BC²
AC² = 3² + 4²
AC² = 9 + 16
AC² = 25
AC = √25
AC = 5 cm